25 jaar Werk aan het Water: Benjamin Wijma ‘Bodemdaling is een groot aandachtspunt voor het waterschap’

Dag in dag uit zijn de 22 opzichters uit het team van Benjamin Wijma op pad. Zij inspecteren de 250 kilometer aan dijken en de duizenden kilometers sloten, tochten en vaarten. Benjamin: ‘Je kunt niet zeggen, ik leg nu een dijk aan en hij blijft 30 jaar goed dus ik kom over 30 jaar terug.’
De polders in Flevoland slijten. Benjamin Wijma, teammanager Watergangen en -keringen, heeft er in zijn werk mee te maken. Er is sprake van bodemdaling, van ‘kantelende kavels’. Hij legt uit: ‘Als een tocht [een watergang die in grootte tussen een sloot en een vaart zit, red.] op dezelfde hoogte blijft liggen maar het gebied eromheen daalt, dan moet het water dat je wilt afvoeren met de tocht eigenlijk tegen de berg opstromen. Van nature is dat geen goeie eigenschap van water.’
De bodemdaling stopt niet en de bodem zal ook niet vanzelf weer omhoogkomen. De vraag is dus of boeren in Flevoland over 25 jaar nog op dezelfde manier hun gewassen kunnen telen. Voor de boeren is bodemdaling daarom natuurlijk een grote zorg, zegt Benjamin. En ook voor het waterschap is het een belangrijk aandachtspunt. ‘Het is ingewikkeld. Je moet belangen tegen elkaar afwegen. En iedereen vindt zijn eigen belang natuurlijk het grootst.’
Die afweging van belangen komt Benjamin vaker tegen in zijn werk. Meer dan vroeger wordt de omgeving betrokken bij besluiten. Want een dijk is niet meer alleen een dijk. Natuurlijk, hij houdt het water tegen. Maar mensen verplaatsen zich ook van a naar b over de dijk, en hij wordt gebruikt om op te wandelen, fietsen, met de hond te lopen. Vroeger mocht dat echt niet, met de hond over de dijk. Honden graven, en ze gaan achter schapen aan. Nu kijkt het waterschap of er stukken dijk zijn waar honden kunnen lopen. Aangelijnd, dat wel. ‘Als waterschap hebben wij de taak alle belangen mee te nemen. Tegelijkertijd moeten we zorgen dat de waterveiligheid gewaarborgd blijft.’

Ook steden als Zeewolde en Almere kijken met interesse naar de dijken. Zij willen daar graag woningen bouwen. Voor het waterschap is het ‘niet meteen nee’, vertelt Benjamin. Maar ook hier geldt: waterveiligheid voorop. ‘Niet alleen voor de korte termijn, maar ook daarna. Zodat men veilig in de polders kan blijven wonen.’ Als je de dijk helemaal volbouwt met huizen en over twintig jaar moet je hem ophogen, hoe ga je dat dan doen? Moet je dan al die huizen afbreken? Je wilt ook dat een dijkversterking niet onnodig duur wordt door keuzes die je nu maakt.’
Benjamin heeft de leukste baan van Nederland, zegt hij. ‘Maar dat zegt natuurlijk iedereen.’ Hij vindt: in Flevoland woon je in een polder en dat is iets unieks. ‘Als de dijken zouden breken zou hier vier meter water staan.’ Hij vindt het een uitdaging en verantwoordelijkheid om eraan bij te dragen dat de polder droog blijft. ‘En om hem zo te onderhouden dat hier in de toekomst ook nog land bebouwd kan worden, dat we hier kunnen wonen, werken, recreëren. Dat vind ik het mooie aan dit werk.’